top of page

Als de behandeling niet werkt


Bij een op de drie mensen die met cognitieve gedragstherapie zijn behandeld voor een angststoornis komt de angst na verloop van tijd terug. Dan is opnieuw therapie nodig. Psycholoog Arne Leer onderzocht hoe zo’n terugval met een iets andere behandeling is te voorkomen.

Nare herinneringen te lijf met cognitieve gedragstherapie

5 oktober 2015 13:13:38 door Gezondheid en Co

Wie eens gebeten is door een hond kan voor honden een angst ontwikkelen die zich diep nestelt in het geheugen. Daar ontpopt de angst zich makkelijk tot stoorzender die het leven flink kan beïnvloeden. Het geheugen voor akelige gebeurtenissen is sterk.

Hier zetelen beelden, associaties en herinneringen aan dingen waarvoor we bang zijn. Ooit eens gebeten door een hond? De stuipen op het lijf gekregen van een spin? Het klamme zweet gehad in een lift? Deze en soortgelijke angsten nestelen zich diep in het angstgeheugen. Ze kunnen zich ontpoppen tot stoorzenders en iemands dagelijks leven flink beïnvloeden.

Angststoornis

Uit gegevens van het Trimbosinstituut blijkt dat een op de vijf volwassen Nederlanders eens in zijn leven te maken heeft met een angststoornis. Dat kan van alles zijn: bang voor honden, spinnen of liften, maar ook angst voor mensen, voor onbekende dreigingen, voor ziekten, voor de dood, voor drukke winkels of bepaalde voedingsmiddelen.

Hoe behandel je een angststoornis?

Een angststoornis wordt meestal behandeld met behulp van cognitieve gedragstherapie, die bewezen effectief is. Maar deze therapie werkt niet voor iedereen, zegt psycholoog Arne Leer. Daarnaast heeft, afhankelijk van het type angststoornis, gemiddeld een op de drie mensen na behandeling een terugval. Daaruit blijkt hoe sterk het angstgeheugen kan zijn; je kunt tijdens therapie aanleren om angst te onderdrukken, maar in het dagelijks leven steekt die in bepaalde omstandigheden toch weer de kop op. ,,Het mechanisme om angst te onderdrukken beklijft niet altijd helemaal. In de jaren die volgen op de behandeling kan iemand daardoor weer op hetzelfde angstniveau komen als voor de behandeling. Dan is opnieuw therapie nodig.’’

Leer was voor zijn promotieonderzoek benieuwd naar hoe een dergelijke terugval kan worden voorkomen of verminderd met een iets andere behandeling. De deelnemers – studenten – keken in diverse experimenten bijvoorbeeld naar computerbeelden van neutrale figuren (cirkel, driehoek). Direct daarna zagen ze filmfragmenten die onprettig waren omnaar te kijken, zoals kotsende jongeren. Als gevolg hiervan riepen de neutrale afbeeldingen na verloop van tijd ook angst op.

Filmfragment

De deelnemers werd aansluitend gevraagd aan de filmfragmenten terug te denken. Eén groep maakte tegelijkertijd horizontale oogbewegingen door een stip op het computerscherm te volgen, de andere groep hoefde dat niet te doen. Daaruit bleek dat het terugdenken aan het nare filmfragment (in vaktaal: visualiseren) in combinatie met het maken van oogbewegingen vervolgens minder angstige reacties opriep bij het zien van de eerdere trigger: het beeld van de cirkel of de driehoek. Anders gezegd: door de oogbewegingen werd het bedreigende gevoel als minder ernstig ervaren.

Leer was opgetogen over dit resultaat, omdat hij hiermee aantoonde dat angstterugval te reduceren is. ,,Als je leert wennen aan een akelige herinnering, dan is een latere activatie van die angstuitlokker minder heftig en roept die minder emoties op.’’ Wel benadrukt hij dat het hier gaat om een prille bevinding bij studenten in een laboratoriumsituatie.

Oogbewegingentherapie

Iedereen met een angststoornis meteen aan de oogbewegingentherapie? Dat vindt hij te voorbarig. ,,Bij echte patiënten is dat effect van uitdoving misschien niet voor 100 procent haalbaar. Daarvoor is het nodig dat het onderzoek bij andere deelnemers wordt herhaald en moeten de bevindingen hetzelfde zijn. Er is veel interesse voor. De Katholieke Universiteit Leuven is het voorkomen van terugval bij angst op een vergelijkbare manier aan het toetsen.

De techniek met de oogbewegingen wordt al in een bestaande therapievorm gebruikt. Ze kan dus makkelijk worden toegevoegd aan cognitieve gedragstherapie.’’

EMDR

Leer noemt de oogbewegingen overigens liever niet EMDR (Eye Movement Desensitization and Reprocessing; met behulp van oogbewegingen minder gevoelig worden voor nare herinneringen), omdat de bewegingen slechts een onderdeel zijn van EMDR. De methode wordt voornamelijk toegepast bij behandeling van een posttraumatische stressstoornis. ,,Akelige herinneringen ophalen en de vingers van de therapeut volgen, dat klinkt gek en zweverig. Het is bekend dat het werkt, maar niet waarom. De laatste jaren komt er wel wat meer overeenstemming over ‘de werkgeheugentheorie’: door het maken van de oogbewegingen (van links naar rechts en terug) wordt het werkgeheugen belast, zoals bij allerlei dagelijkse handelingen.

Omdat het werkgeheugen een beperkte capaciteit heeft, gaat de aandacht voor de therapeut ten koste van de nare herinneringen uit het angstgeheugen. Deze worden minder levendig en roepen minder emoties op. Ze doven als het ware uit.’’ Maar dus niet helemaal, gezien de terugval van veel mensen met angst na cognitieve gedragstherapie. ,,Het angstgeheugen kan automatisch weer in werking treden. Het ligt altijd op de loer. Daarom hebben we ons gericht op een manier om dit angstgeheugen te verzwakken.’’ Als postdoc onderzoeker bij de afdeling Klinische Psychologie van de Universiteit Utrecht wil Leer dit mechanisme vanaf het najaar graag nog verder uitdiepen. Hij is vooral benieuwd hoe de oogbewegingen ervoor zorgen dat akelige herinneringen op de lange termijn draaglijker worden. ,,Een verklaring kan zijn dat die herinneringen feitelijk minder gedetailleerd en levendig worden en zodoende in een minder intimiderende vorm in het brein worden ‘teruggezet’. Het zou ook kunnen dat mensen tijdens de oogbewegingen ervaren dat hun herinnering minder bedreigend voor ze is dan ze dachten. Daardoor kunnen ze die akelige gebeurtenis misschien eerder een plek geven.’’

Uitgelicht
Recente berichten
Archief
Zoeken op tags
bottom of page